23 september 2016

Zeezoogdieren op drift: opvallende vondsten in de Schelde

De narwal van Bornem is de eerste die ooit in België werd gevonden. Geen wonder dat hij enkele dagen de nationale pers domineerde. Maar het is lang niet het enige zeezoogdier dat in de Schelde verzeild raakt. Van potvissen tot dolfijnen, van zeehonden tot bruinvissen: allemaal zijn ze er al eens terechtgekomen. Maar horen ze er ook thuis?

Een onderzoeker met in zijn handen het skelet van een narwal. In de achtergrond kijken mensen toe.
Foto: Jesse Willems

Narwallen horen thuis in arctische wateren, zo’n 4500 kilometer noordelijker dan het Schelde-estuarium dus. Inger van den Bosch, adviseur mariene ecologie bij Rijkswaterstaat: “Dat ze afdwalen naar onze contreien, is zeldzaam, maar het is wel al eerder voorgekomen. In 1912 ontdekte een visser een narwal in de Zuiderzee, in 1736 werd er eentje gespot in de Elbe bij Hamburg, en historische bronnen maakten tussen 1588 en 1949 melding van een tiental narwallen in Engelse wateren.”

Verdwaalde potvissen

Het blijft gissen waarom de narwal, net als de handvol soortgenoten die hem voorgingen, zo ver afdwaalde van zijn eigenlijke leefgebied. En dat geldt ook voor heel wat andere ongewone bezoekers van het Schelde-estuarium. Inger van den Bosch: “Neem dolfijnen: tussen 2009 en 2015 werden kadavers van een gestreepte dolfijn, een gewone dolfijn, een griend en een witsnuitdolfijn gevonden. Die behoren niet tot de gebruikelijke bewoners van het Schelde-estuarium. Omdat de dieren pas gevonden worden als ze al overleden zijn, is het onduidelijk of hun kadaver meegenomen werd door de stroming en het getij of dat ze zelfstandig een eind het estuarium in zwommen.”

Toch komt ook dat voor. “Dit voorjaar belandden er twee potvissen in de Schelde”, vertelt van den Bosch. “Op weg van het Hoge Noorden naar de warme wateren hadden ze te vroeg de afslag genomen en zijn ze in de zuidelijke Noordzee terechtgekomen in plaats van in de Atlantische Oceaan. Met de hulp van Rijkswaterstaat vonden ze de weg terug naar de Noordzee. Het is niet bekend wat er daarna van de dieren geworden is. Maar net als narwallen zijn potvissen een zeldzaamheid in de Scheldewateren en horen ze er helemaal niet thuis.”

In de Ooster- en de Westerschelde

Als er zeezoogdieren gespot worden in de Schelde, is dat vaak goed voor de krantenkoppen. Al horen sommige soorten wel gewoon thuis in het estuarium. Inger van den Bosch: “Dan denk ik bijvoorbeeld aan bruinvissen. Vanuit de Noordzee zwemmen ze frequent de Westerschelde in. Soms gaan ze helemaal tot in Antwerpen. Er is nog meer onderzoek nodig naar hun verplaatsingsgedrag, maar we vermoeden dat ze op zoek zijn naar specifiek voedsel.”

“Ook in de Oosterschelde komen bruinvissen voor. Dat is best bijzonder, want de Oosterscheldekering is een obstakel tussen de Oosterschelde en de Noordzee. Het lijkt er dus op dat ze in de Oosterschelde blijven en zich daar ook voortplanten. Of er daardoor ook een aparte subpopulatie tot stand komt, is voer voor de onderzoekers daar.”

“Bruinvissen zwemmen frequent de Westerschelde in. Naar hun verplaatsingsgedrag is nog meer onderzoek nodig.”

Inger van den Bosch, adviseur mariene ecologie

Comeback van de zeehond

Ook zeehonden behoren tot de bewoners van het Schelde-estuarium, maar hun aantal is in de loop van de twintigste eeuw afgenomen. Inger van den Bosch: “De gewone zeehonden van het Schelde-estuarium werden bejaagd om hun pels. In 1961 stopte die jacht definitief. Ook de historische vervuiling van het Scheldewater heeft bijgedragen aan de daling van het aantal dieren. Nu de jacht verboden is en de waterkwaliteit langzaam beter wordt, zien we de populatie gewone zeehonden weer langzaam toenemen. Zeehonden zijn thuis op de platen in de Westerschelde en gaan op zoek naar voedsel bij hoogwater. We zien ook steeds vaker grijze zeehonden opduiken in de Deltawateren. Uit onderzoek van Wageningen Marine Research blijkt dat er in 2010 382 grijze zeehonden en 325 gewone zeehonden werden gespot. Een positieve ontwikkeling, maar rond 1900 leefden er waarschijnlijk 11.500 exemplaren in het estuarium.”

Verhongerde narwal

En de narwal? Aangetroffen zeezoogdieren die hier niet thuishoren, worden in Nederland onderzocht door de Universiteit Utrecht. In België doet de universiteit van Luik samen met de faculteit Diergeneeskunde van de UGent onderzoek op dode zeezoogdieren. Inger van den Bosch: “De wetenschappers van Gent, Luik en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen vermoeden dat de narwal is omgekomen van de honger, al was dat door de verregaande staat van ontbinding lastig vast te stellen. Het dier was vermoedelijk al enkele weken dood voor het gevonden werd. Het had geen voedselresten meer in de maag, enkel stukjes plastic en geërodeerd drijfhout. Dat soort drijfhout komt voor in bepaalde delen van de Schelde. Dat staaft de hypothese dat de narwal de Schelde al in een ernstig verzwakte toestand op is gezwommen en kort daarna gestorven is. Dat het kadaver maar 290 kilogram woog, zo’n 150 kilogram te weinig voor een exemplaar met een lengte van 3,04 meter, is ook een aanwijzing van ondervoeding. Het skelet van de unieke vondst zal na onderzoek worden opgenomen in de collectie van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Het Instituut bereidt samen met de universiteiten van Gent en Luik een wetenschappelijke publicatie voor waarin de bevindingen van dat onderzoek na te lezen zijn.”